De wetenschappelijke naam voor Oost-Indische kers is Tropaeolum majus. Zaad van deze eenjarige klimplant is meestal in elk tuincentrum verkrijgbaar. Er zijn echter een 90-tal Tropaeolum soorten bekend van dit Zuid-Amerikaans plantengeslacht, onderverdeeld in eenjarige en doorlevende soorten. Het merendeel van de doorlevende soorten zijn klimplanten met knolvormende wortels of wortelstokken.
Mijn eerste kennismaking met dit plantengeslacht vond plaats in de Botanische Tuin van Gothenburg. Ik werd er in de alpiene kas verrast door een Tropaeolum brachyceras waarvan de goudgele bloemen als een waterval over de plant heen stroomden. Sindsdien ben ik in de ban geraakt van deze prachtige planten en ik heb ondertussen een bescheiden collectie bij mekaar gekregen. Ik wil dan ook graag mijn beperkte ervaring met een aantal van die soorten doorgeven.
Tropaeolums komen voor in de koelere berggebieden van Mexico tot Patagonië. Kenmerkend voor deze planten is dat de meeste soorten vlezige knollen of wortelstokken hebben en de afgeronde bladeren meestal diep ingesneden zijn. De bloemen zijn alleenstaand en worden gevormd door 5 kelkbladeren, waarvan het bovenste een duidelijk opvallend en helder gekleurd spoor bezit. Alle bloemen hebben 5 kroonbladeren met een steeltje.
Het vermeerderen gebeurt door het ontwikkelen van nieuwe jonge knollen of door zaaien. Sommige soorten geven kiemkrachtig zaad, dat zo snel mogelijk na het oogsten gezaaid moet worden. Wanneer men de zaden in de winter ontvangt, is mijn ervaring dat zij best binnenshuis gezaaid worden. Men laat de zaaipot gedurende ongeveer een maand op kamertemperatuur staan. Na deze periode plaatst men de zaaipotten buiten in de tuin en de kieming gebeurt dan onder invloed van de wisselende koude temperaturen in het midden van de winter. Zijn ze echter niet gekiemd na deze eerste winter, dan is de kans klein dat ze ooit nog zullen kiemen. Een paar soorten zijn ook te vermeerderen door het stekken van niet te zachte stengels.
T. speciosum
Dit is één van de meest opvallende leden van dit plantengeslacht. De bladeren worden bijna volledig bedekt door een massa van vuurrode bloemen. In de natuur komt deze soort voor in het gematigde regenwoud van Zuid-Chili op een hoogte van +/- 1000 meter.
Deze klimplant, die een hoogte kan bereiken van 3 – 5 meter, ontwikkelt zich uit 3 mm dikke, sterk vertakte wortelstokken. De planten zijn voldoende winterhard, voor zover men de wortelstokken plant op een diepte van +/- 30 cm. Ze verkiezen een niet te zonnige standplaats en een voedzame, licht zure grond, die nooit uitdroogt. Vooral gedurende het eerste jaar houdt men de standplaats best voldoende vochtig. De vermeerdering is mogelijk door het delen van de wortelstokken.
T. ciliatum
Algemeen voorkomend in bossen op berghellingen in Chili tussen de 1000 en 2000 meter. Wordt onderverdeeld in 2 subspecies, die vooral geografisch zijn gebaseerd. De bloem van T. c. ssp. septentrionale heeft een iets grotere spoor dan die van T. c. ssp. ciliatum.
Heeft ongeveer dezelfde kenmerken als de vorige soort, maar de bloemen zijn licht- tot diepgeel gekleurd met bruinrode nerven.
De planten zijn minder kieskeurig wat betreft de grondsoort. Zodra de planten zich aangepast hebben aan hun standplaats, verspreiden ze zich zelfs redelijk agressief en moet men ze in toom houden. In de zomer verlangen ze een voldoende vochtige standplaats en moeten de bladeren eventueel beneveld worden. Dit is vermoedelijk de meest winterharde soort. De vermeerdering gebeurt heel eenvoudig door het delen van de wortelstokken.
T. polyphyllum
De planten zijn te vinden in screes van het Andesgebergte in Chili en Argentinië op een hoogte tussen de 1000 en 4000 meter. De knollen graven zichzelf in op een verbazingwekkende diepte, om vorstschade te voorkomen.
Wie een paar jaar terug de kwekerij van Herman van Beusekom tijdens de zomermaanden bezocht heeft, zal deze plant met haar goudgele bloemen zeker opgemerkt hebben.
In het wild zijn er ook planten bekend met oranje en citroengele bloemen. Op de hoogst gelegen plaatsen van hun verspreidingsgebied zijn de planten zeer compact.
In tegenstelling tot de meeste andere leden van dit geslacht, is het geen klimplant, maar worden er 60 tot 100 cm lange, vlezige takken gevormd, die zich over de grond openspreiden. De takken zijn bedekt met schitterende grijze bladeren. De knollen kunnen best in de tuin geplant worden op een diepte van 30 à 50 cm. Ze zijn dan volledig winterhard. Wel moeten ze in de winter met een glasplaat worden afgedekt, om te voorkomen dat de knollen rotten. Ze verlangen een goed gedraineerde grond op een zonnige plaats. De planten moeten beschut staan, omdat de takken gemakkelijk afbreken bij hevige wind. De bloeitijd is juni – juli. Hierna sterven de planten snel af en gaan in een korte rustperiode. Enkel tijdens deze korte periode zijn ze te verplanten. De vermeerdering gebeurt door de ontwikkeling van nieuwe knollen of door zaaien.
T. incisum
Komt in de natuur voor in Argentinië op vulkaanhellingen tussen de 850 en 3000 meter.
De planten hebben ongeveer dezelfde kenmerken als de vorige soort. Ze verschillen in kleinere gele of oranje bloemen en de vorm van de bladeren.
Ook de cultuur is ongeveer hetzelfde. Misschien iets moeilijker omdat de knollen gevoeliger zijn voor verrotting.
T. sessilifolium
Een lage klimplant (tot +/- 50 cm), die voorkomt in dorre gebieden op berghellingen van Centraal-Chili tussen rotsen en struikgewas (2000 – 3000 m.)
De planten hebben kleine bladeren, maar grote, lichtroze, bijna witachtige bloemen.
Verlangt een zeer goed gedraineerde grond. Vermoedelijk beperkt winterhard.
T. tricolor
Heeft een groot verspreidingsgebied: van mistige kustzones tot de toppen van de Andes in Bolivië en Chili.
Deze eerder kleinere klimplant heeft langwerpige (ovale) tot ronde knollen, die de meest grillige vormen kunnen aannemen. De groeiperiode start in de herfst (oktober/november). In de lente verschijnen aan de plant massa’s oranjerode bloemen die rond het oog van de bloem afgeboord zijn met gele kroonbladeren. De winterhardheid is afhankelijk van de herkomst van de planten, maar ze worden bij voorkeur toch in de alpiene kas gehouden. De bloeirijkheid is een beetje afhankelijk van de minimum wintertemperatuur.
T. azureum
Zijn natuurlijke standplaats bevindt zich tussen struiken op dorre gebieden in de uitlopers van het Andesgebergte in Noord-Chili.
Dit is de enige blauwe soort van dit geslacht die in cultuur is. De planten kenmerken zich door zeer fijne stengels met smalle bladeren. Op deze 100 cm hoge klimplant groeien blauwpurpere bloemen met een wit hart. Deze soort is niet winterhard. Ik bewaar de knollen in diepe potten met een voldoende luchtig mengsel. In september begint de plant zich te ontwikkelen en de bloei volgt dan in de lente of vroege zomer. Eén van de problemen bij deze soort is dat de knollen voor een lange periode in rust blijven, soms zelfs tot 4 jaar en langer. Misschien wordt dit veroorzaakt doordat de knollen slechts voor een zeer korte periode in rust gaan. Houdt men de knollen te droog tijdens die periode, dan kunnen zich geen nieuwe wortels vormen. Daarom kan men de knollen best onmiddellijk na het afsterven van de bladeren verpotten en de grond steeds licht vochtig houden. Al bij al is dit een oogstrelende verschijning, zeker wanneer men een donkerblauwe kloon kan bemachtigen.
T. hookerianum
Is endemisch in een klein gebied langs de mistige kust van Centraal-Chili.
De klimplanten bereiken een hoogte van 60 – 100 cm. Gezien het verspreidingsgebied van deze plant is ze maar beperkt winterhard (tot –5°C). Verder zijn de verzorging en de problemen van deze soort dezelfde als bij de vorige.
T. hookerianum wordt onderverdeeld in 3 ondersoorten.
T. h. ssp. hookerianum heeft heldergele bloemen.
T. h. ssp. pilosum onderscheidt zich door behaarde bloemstelen.
T. h. ssp. austropurpureum heeft zoals uit de naam kan worden afgeleid purperachtige bloemen.
T. brachyceras
Deze ongeveer 100 cm hoge klimplant met gele bloemen komt uit droge kustgebieden in Chili.
De planten moeten in een vorstvrije alpiene kas worden gehouden en de verzorging is ongeveer dezelfde als bij de twee vorige soorten.
T. pentaphyllum
Heeft een groot verspreidingsgebied in de gematigde streken van Zuid-Amerika.
De klimplanten worden ongeveer 2 meter hoog en de bloemen zijn veeleer klein en minder opvallend met een rozerode en groene kleur.
De knollen worden best opgepot in een ruime pot, gevuld met humusrijke goedgedraineerde potgrond. De knollen komen in groei op het einde van de herfst. Hoewel de planten een beetje vorst kunnen verdragen, worden ze best in een vorstvrije alpiene kas gehouden. In de lente kunnen ze dan buiten geplaatst worden op een beschutte, zonnige standplaats. Tijdens de bloeiperiode een beetje bijmesten met vloeibare meststoffen. Maar dat geldt in feite voor alle Tropaeolums.
T. tuberosum
In het oude Inca-rijk werden de knollen van deze plant, samen met aardappelen en een paar andere knolgewassen, als voedingsplant geteeld. Ze werden ook gebruikt als geneesmiddel tegen lever- en nierkwalen.
Deze van berghellingen en valleien in Peru en Bolivië afkomstige soort wordt ongeveer 3 meter hoog en is niet echt winterhard. De planten hebben grijsgroene bladeren en roodoranje bloemen. De knollen moeten in de lente worden uitgeplant op een diepte van +/- 12 tot 15 cm in een humusrijke grond. Bij voorkeur beschut tegen een muur en met de voet van de plant in de schaduw. Op het einde van de herfst worden de knollen gerooid en vorstvrij bewaard. Bij deze kortedag plant begint de bloeiaanzet bij de verkorting van de daglengte. Dit heeft in onze streken tot gevolg dat de bloei pas echt start wanneer de eerste nachtvorsten kunnen optreden. De meest bekende cultivar “Ken Aslet” bloeit iets vroeger in het seizoen en heeft hierdoor minder last van dit probleem.
T. rhomboideum
Afkomstig van het subalpiene gedeelte van het Andesgebergte in Chili op een hoogte van 1000 – 2000 meter. De planten worden tussen de 30 en 100 cm hoog en hebben oranjegele bloemen. In de natuur staan ze in een goed gedraineerde grond, die ’s winters bedekt is met sneeuw. Mijn plant is slechts 1 jaar oud en heeft nog niet gebloeid.
T. x tenuirostre
Deze natuurhybride komt voor in het gebied van Centraal-Chili waar T. brachyceras en T. tricolor elkaar overlappen (1500 m). Is dus slechts beperkt winterhard en verlangt dezelfde verzorging als de ouders. De planten worden tussen 1 en 3 meter hoog en hebben geel tot geelgroene bloemen.
T. beuthii
Komt voor in dorre, vorstvrije kustgebieden van Noord-Chili. Wordt ongeveer 100 cm hoog en heeft redelijk grote gele bloemen. Is nauw verwant met T. brachyceras en T. hookerianum.
Ik hoop met dit artikel enige belangstelling voor deze wondermooie klimplanten te hebben opgewekt. Misschien zijn ze niet echt bruikbaar in de rotstuin, maar het loont beslist de moeite om ze een plaats in de tuin of alpiene kas te geven. Ze zullen je belonen met een wervelwind aan kleuren. Ten slotte wil ik nog de kwekerijen aanmoedigen om deze planten in hun assortiment op te nemen.